Rechtsonzekerheid
De kwestie of het voor een bestuurder verboden is om tijdens en – voornamelijk - na de beëindiging van haar bestuurdersmandaat een concurrerende activiteit met de vennootschap uit te oefenen, is een fel omstreden vraagstuk. Het Hof van Cassatie brengt duidelijkheid.
Hof van Cassatie
Met het arrest van 25 juni 2020 heeft het Hof van Cassatie een einde gesteld aan de rechtsonzekerheid door enkele principes hieromtrent op te lijsten.
Het Hof verwijst naar artikel II.3 en II.4 van het Wetboek Economisch Recht. Deze bepalingen bevatten de principes van de vrijheid van ondernemen en de vrijheid om een economische activiteit naar keuze uit te oefenen. Het Hof voegt hieraan toe dat dergelijke vrijheden slechts kunnen worden ingeperkt bij wet of bij overeenkomst.
De wet zelf voorziet alleszins niet in een concurrentieverbod in hoofde van de bestuurder ten aanzien van de vennootschap waarin hij werkzaam is/was.
Daarnaast refereert het Hof naar artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek dewelke bepaalt dat een overeenkomst steeds te goeder trouw moeten worden uitgevoerd. In concreto houdt dit – volgens het Hof – in dat de bestuurder de verplichting heeft om zijn mandaat te goeder trouw uit te voeren. Hieruit zou een loyauteitsverplichting voortvloeien, wat inhoudt dat de bestuurder geen activiteit mag uitoefenen die concurreert met de vennootschapsactiviteit tijdens de duur van zijn mandaat. Deze verplichting kan uiteraard contractueel worden uitgesloten.
Van zodra het mandaat van de bestuurder echter een einde neemt, eindigt ook de loyauteitsverplichting van de bestuurder. Ook hier kan er uiteraard contractueel iets anders zijn overeengekomen. Losstaand van de beëindiging van de loyauteitsverplichting, blijft het verbod tot het stellen van daden van oneerlijke mededinging wel overeind.
Besluit
De belangrijkste les die we kunnen trekken uit het arrest is dat de aansprakelijkheid van de bestuurder door een post-contractuele schending van een niet-concurrentieverbintenis niet snel kan en mag worden ingeroepen. Er moet in de overeenkomst met de vennootschap een expliciete verbintenis tot niet-concurrentie zijn opgenomen met betrekking tot de periode nà de beëindiging van het mandaat.